Rijksvakschool 1940 – 1955
De Vakschool in de Oorlogsjaren
Bron: Deze tekst komt uit het boek: “Een eeuw Vakschool 1895-1995” geschreven door Mieke van Baarsel.
Tijdens de bezetting werkte men op school, zoals overal in Nederland, zo goed mogelijk door. Er deden zich geen dramatische gebeurtenissen voor. De directeur leverde zijn bijdragen om de leerlingen uit de arbeidsdienst te houden; er kwamen zelfs leerlingen speciaal om die reden naar de school. Alleen in het laatste oorlogsjaar werd de school gesloten. Na de bevrijding werden echter de oude bezwaren weer gehoord: de geïsoleerde ligging van Schoonhoven, het niveau dat meer op toekomstige patroons dan op werklieden afgestemd was, en de te geringe invloed van het georganiseerde bedrijfsleven op deze Rijksschool. De grote toevloed van uurwerkmakers in deze periode leidde tot het aanstellen van een directeur uit die bedrijfsrichting. Zijn maatregelen ten gunste van de uurwerkmakersafdeling wekten echter de afgunst van het goud- en zilvervak. De oplossing werd tenslotte gevonden in de overdracht van de school aan een Stichting, waarin de verschillende bedrijfstakken vertegenwoordigd waren.
In artistiek opzicht was dit een periode van behoud: er werd gewerkt in de richting die al in de jaren twintig was aangegeven.
Bezetting
Directeur Bosch, de “oppergoudsmid van Nederland”, zoals hij in 1940 in een krant werd genoemd, was een echte vader voor zijn leerlingen. In de oorlog zocht hij voor leerlingen die voor de arbeidsdienst in aanmerking kwamen adressen waar ze konden werken of onderduiken. Dat waren vaak juwelierszaken van oud-leerlingen zoals Kovacsevits in Schoonhoven, Meijst in Amsterdam en de Meij in Dordrecht. Aan de andere kant kwamen er jongens van andere plaatsen naar de school, voornamelijk om aan de arbeidsdienst te ontkomen. Een van hen was Adriaan van Rossum uit Utrecht, die van zijn vriend Nico Huisman gehoord had dat je op school in Schoonhoven betrekkelijk veilig was. (…)
Natuurlijk had de school te leiden onder de schaarste aan materialen en andere ongemakken. In 1943 reed het boemeltje niet meer en kwam de voorzitter van de federatie Goud en Zilver op de fiets van Gouda naar Schoonhoven om de diploma-uitreiking bij te wonen. In 1944 begon de school na de vakantie weer op maandag 4 september. Diezelfde avond verspreidde zich het gerucht dat de bevrijders in aantocht waren. De volgende dag – dolle dinsdag- sloot Bosch de school om iedereen in de gelegenheid te stellen de thuis de bevrijding te vieren. Vijf vakscholieren uit Utrecht begaven zich op drie fietsen van Schoonhoven naar hun woonplaats, terwijl de V2’s laag overvlogen. De bevrijding liet echter nog een hele winter op zich wachten. Pas in september 1945 begonnen de lessen weer.
Er bleef uiteraard nog enige tijd een tekort aan metalen en brandstoffen. In de winter van 1945-1946 werd de school zes weken gesloten vanwege de koude en het tekort aan kolen. Sommige leerlingen kwamen bij docent Koppenol thuis graveren.
“Een zonderling, een maître rhabilleur en een N.S.B.-er”
In 1942 ging Pruijn, een tamelijk zonderlinge man, met pensioen. Bij zijn afscheid werd gememoreerd dat hij enige honderden leerlingen had opgeleid. Hij werd opgevolgd door W.H. van der Jagt, een oud-leerling die zijn opleiding aan de École de l’horlogerie in Genève had vervolgd, waar hij de titel “maître rhabilleur” behaalde. Zijn collega Faber was lid van de N.S.B., maar werd als zodanig niet gevaarlijk ervaren. Faber werd na de oorlog opgevolgd door Jan Hoogendijk, zoon van de vroegere leraar zilversmeden F.a. Hogendijk.